Eén jaar geleden, op 1 juni 2022, stuurde ik het manuscript van Misdaad & straf in onrustige tijden naar uitgeverij Borgerhoff & Lamberigts.  Het boek verscheen enkele maanden later, begin september 2022.  In deze blog post ga ik niet in op de inhoud van het boek (dat deed ik eerder al in “Misdaad & straf in onrustige tijden: waarom dit boek?”). Wel breng ik een aantal stukken, die sinds het afronden van het manuscript verschenen, onder de aandacht van de lezer. Vandaar ook de titel van deze blog post: beschouw het als een “postscript”, iets wat een auteur toevoegt aan wat al eerder geschreven is, maar niettemin toch nuttig en zinvol acht voor een beter begrip van het geschrevene (of dat daadwerkelijk zo is, laat ik over aan het oordeel van de lezer, uiteraard).

Het boek gaat bovenal over de wijze waarop het debat over misdaad en straf versnelt, vernauwt, verruwt, verarmt. In een opiniebijdrage “Verlaat de platitudes in het debat over misdaad en straf” (DS, 10.10.2022) kon ik die diagnose toelichten en scherp stellen. Maar het stuk bleef niet beperkt tot een diagnosestelling: ik gaf ook een voorzet tot remedie. Aan de hand van vijf vuistregels deed ik een aantal voorstellen over hoe we terug wat rust en kalmte kunnen brengen in het verhitte debat over misdaad en straf (“Eén, debatteer op het scherpst van de snee, maar doe dit met respect voor de spelregels van de Europese rechtsstaat”, “Twee, stop met de viagra-politiek”; “Drie, begraaf de strijdbijl en kom los van de tribale territoriumtwisten”; “Vier, maak werk van een transitiescenario voor de vrijheidsstraf en de klassieke gevangenissen”; “Vijf, verlaat platgetreden paden en durf experimenteren” – wie er meer over wil lezen, zie hier of contacteer me gerust voor meer toelichting of een kopij van de tekst, indien die achter een betaalmuur zit).

Enkele weken later verzeilde de KU Leuven in een mediastorm. “Slachtoffers zo in de steek laten, een dader zomaar laten begaan?! Shame on you, KU Leuven!”, zo tweette de Vlaamse Minister van Justitie en Handhaving op 22 oktober 2022.  Ze reageerde daarmee op een verkrachtingszaak aan mijn alma mater: met haar prompte communicatie wekte de minister de indruk dat de instelling wegkeek en een stinkend potje toedekte. De realiteit was echter heel wat complexer, zo bleek al snel.  In “Zuhal Demir, minister van Slachtofferzaken” (DS, 26.10.2022) wijdde ik enkele reflecties aan de ganse kwestie en bracht ik dit in verband met de  notie van tertiaire victimisering: naast de primaire victimisering (het misdrijf zelf, in dit geval een brutale verkrachting) en de secundaire victimisering (de mogelijke kwetsuren die slachtoffers oplopen in hun contacten en ervaringen met politie, justitie of – in dit geval – een universiteit), kan er ook sprake zijn van tertiaire victimisering: het politiek gebruik – en misbruik – van slachtoffers.

Die drang om snel (en soms voorbarig) te reageren en te communiceren zien we overigens ook in geheel andere contexten opspelen: toen begin november 2022 de plannen voor een nieuw strafwetboek bekend werden gemaakt, waren federale ministers er als de kippen bij om de pluimen op hun hoed te steken ook al was er (en is er nog steeds) geen sprake van een nieuw strafwetboek (daarover had ik het in “Spoiler alert: er is (nog) geen nieuw strafwetboek”). In een interview met De Juristenkrant naar aanleiding van het verschijnen van het boek kreeg ik de kans om een aantal van die dieperliggende problemen te benoemen en te bespreken (“Het vergt politieke moed om een ander discours te ontwikkelen over misdaad en straf”, De Juristenkrant, 28.09.22).

In Misdaad & straf in onrustige tijden besteed ik heel wat aandacht aan detentie en de problemen in de gevangenissen.  Vooral de overbevolking was ook de afgelopen maanden niet weg te branden uit de actualiteit. Einde mei 2023 schreef ik in De Juristenkrant over de penibele situatie in de gevangenis van Gent, waar gedetineerden met drie opgehokt worden in cellen van 9 vierkante meter, en matrassen op de grond worden gelegd (“De gevangenis van Gent: een neus op lemen voeten”, De Juristenkrant, 31.05.23). Het gevangenisbeleid heeft naar mijn gevoel soms wat weg van een opgefokt brommertje: met wat handig gesleutel drijf je de maximumsnelheid in een handomdraai op. Het risico dat je vroeg of laat tegen de lamp loopt, neem je er dan maar bij. Zo gaat het ook met sommige van onze gevangenissen: de capaciteit wordt kunstmatig verhoogd tot de situatie plotsklaps niet langer houdbaar blijkt.

Maar tezelfdertijd is er ook de strijd om de politieke beeldvorming over diezelfde gevangenissen: de opening van de megagevangenis te Haren, de sterk gemediatiseerde verhuis van de oude naar de nieuwe gevangenis van Dendermonde, de federale minister van Justitie die de hoofdrol vertolkt in een reality programma met één van die nieuwe gevangenissen als decor: krijgen we daarmee een goed beeld van het beschavingspeil van ons land? Eigenlijk bieden gevangenissen ons betrekkelijk weinig inzicht op dat vlak, zo schreef ik midden april: ze zijn veeleer een indicator van hoe een samenleving en haar politieke leiders omgaan met het strafvraagstuk (“Het ongelijk van Churchill en Mandela”, DS, 14.04.2023)  (In februari 2023 had ik overigens ook zelf de kans om een weekend door te brengen in één van de nieuwe gevangenissen van ons land, zie hierover mijn blog post “Cel n° 33127: mijn weekend in de nieuwe gevangenis van Dendermonde”). Diezelfde bedenkingen gaan uiteraard op voor de immer controversiële ontwikkelingen rond de naaktfouilles, die heel wat aandacht krijgen in het boek (onder de titel ‘Bloot op bevel’) en die met de ontwikkelingen in het proces van de aanslagen van 22 maart 2016 pal in het middenpunt van de belangstelling belandden (“De verfoeilijke naaktfouille”, DS, 29.12.2022); of de wijze waarop de mogelijke introductie van een maffia-gevangenisregime voer voor debat wordt gemaakt aan de hand van mediagenieke reis naar Italië (“La croisade contre le narcoterrorisme: vers des prisons anti-mafia?”, Le Soir, 08.04.23; Zie ook “De magie van matroesjka”).

Maar de wereld van misdaad en straf stopt niet aan de gevangenispoort. Einde november 2022 hebben we – ietwat laconiek –  gesuggereerd dat het misschien wel zinvoller zou kunnen zijn om de fameuze en controversiële  “one love”-armbanden op het WK te Qatar te vervangen door enkelbanden: “…een suggestie voor Hazard en co: draag een enkelband in een regenboogjasje tijdens de wedstrijd tegen Marokko. Zo’n elektronische enkelband kan je niet zomaar afleggen. En in éénzelfde beweging maken onze voetbalhelden een statement tegen de doodstraf” (“Een enkelband tegen de doodstraf”). Uiteraard gaven onze helden geen gehoor aan mijn oproep. Een gemiste kans, ongetwijfeld, maar ook op het Vlaamse niveau wordt de enkelband soms nog wat stiefmoederlijk behandeld (“Maak van de enkelband geen Vlaamse stok om mee te slaan”).

Nu, één van mijn betrachtingen met het boek was toch ook om lezers – op een toegankelijke manier – uit te nodigen om wat afstand te nemen van de waan van de dag.  Mijn blog post “Wat als we de gevangenisstraf zouden afschaffen?” trekt die lijn door: zouden we vandaag, op zo’n sleutelmoment in onze strafgeschiedenis, wanneer het strafwetboek uit 1867 op de schop gaat, de gevangenisstraf niet kunnen afschaffen? Ik had het dan niet over het sluiten van gevangenissen of het einde van de vrijheidsberovende straf, zoals abolitionisten dat ooit hebben bepleit.  Daar is het wellicht nog te vroeg voor: strafontwikkelingen gebeuren doorgaans niet radicaal of bruusk, veeleer traag en geleidelijk. Waar het wel over ging, was het woord ‘gevangenisstraf’, de taal die we hanteren: stemt deze nog wel voldoende overeen met de realiteit en met het toekomstbeeld dat leeft over ‘vrijheidsstraffen’? (lees het stuk hier). Dergelijke vragen kwamen overigens ook aan bod in een prikkelend gesprek dat ik had met SONAR, het magazine van KU Leuven, naar aanleiding van het verschijnen van Misdaad  & straf in onrustige tijden (zie “Zijn volle gevangenissen wel zinvol?”).

De vragen die in het boek aan bod komen, blijven relevant – ook vandaag, zéker vandaag, op 1 juni 2023, nu de zaak-Reuzegom ons weer volop beroert en de straf de samenleving eindeloos verdeelt. Op dat vlak trekt Durkheim toch aan het kortste eind, niet?  De grootste uitdaging blijft wellicht die eindeloze zoektocht naar gepaste, aangepaste en constructieve antwoorden op de vraag die we in het boek (op bladzijde 188) ook al formuleerden: “Criminaliteit en onze omgang ermee kan heftige emoties losmaken: hoe gaan we daarmee om?”

[Actualisering (19.08.23):

-op 21 juni 2023 verscheen “Reuzegom en wij” in De Groene Amsterdammer. In dat essay sta ik stil bij de commotie over het arrest in de zaak Reuzegom: “Zelden maakt een rechtszaak zulke heftige emoties los. De feiten zijn dan ook niet alledaags: in 2018 vond de zwarte student Sanda Dia de dood in een extreem ontgroeningsritueel van de elitaire studentenclub Reuzegom. Ruim vier jaar na de feiten kennen we het vonnis van de rechters, maar daarmee keert de rust niet meteen terug. Wat vertelt het arrest − en de reacties erop − ons over recht, rechtvaardigheid en onszelf?”. Het essay verscheen in nr. 25 en is ook vrij beschikbaar op de website van De Groene Amsterdammer.

-op 12 juli 2023 publiceerde De Standaard mijn opiniestuk “Lejeune is dood, lang leve Lejeune“. In dat stuk wijd ik enkele bechouwingen aan de reacties op de voorwaardelijke invrijheidstelling van een Nederlandse pedofiel. Het valt daarbij op hoe Jules Lejeune steeds weer tot leven wordt gewekt: “Jules Lejeune, de oud-minister van Justitie wiens naam onlosmakelijk verbonden is met de voorwaardelijke invrijheidstelling, overleed in 1911. Ook de wet-Lejeune werd al een kwarteeuw geleden begraven: waarom valt het afscheid dan zo zwaar?” Het stuk is ook te lezen op de website van De Standaard.]

One thought on “ Postscript. Misdaad & straf in onrustige tijden: één jaar verder ”

Leave a comment